Het Seminarie van Jacques Lacan (1953-1980) heeft op zich de permanente vorming van verschillende generaties psychoanalytici verzekerd. (1) Dat onderwijs, dat de zin van Freuds oeuvre herstelt en hernieuwt, lag in de jaren ’60 van vorige eeuw aan de oorsprong van Lacans School (l’Ecole freudienne de Paris) en van het departement ‘psychoanalyse’ van de Université Paris 8. Vandaag de dag vormt Lacans onderwijs de basis van talrijke psychoanalytische groepen over de hele wereld – waaronder de Ecole de la Cause freudienne en de New Lacanian School (waarvan de Kring voor psychoanalyse deel uitmaakt) – en blijft het het Instituut van het freudiaanse Veld (Institut du Champ freudien) oriënteren.
Het departement ‘psychoanalyse’ van de Université Paris 8 bestaat sinds 1968. Lacan, die dat in 1974 vernieuwde, had er tot zijn dood in 1981 de wetenschappelijke leiding van. Vandaag kan men er een master en een doctoraat in de psychoanalyse behalen.
Het Instituut van het freudiaanse Veld, dat in 1987 de Cercle de clinique psychanalytique (1973) verderzette, verenigt universitair geschoolde psychoanalytici (geneeskunde en andere disciplines) en mensen die niet in de praktijk staan. Het heeft als opdracht hoger onderwijs en onderzoek te verzekeren. Door het stimuleren van het work in progress van de psychoanalyse draagt het bij tot de verspreiding ervan in de wereld.
Binnen dit Instituut zijn ‘Klinische Secties’ [Sections Cliniques] werkzaam. De eerste ‘Klinische Sectie’ werd opgericht in Parijs en door Lacan ingewijd (januari 1977). Jaren later kwamen die van Barcelona en Brussel (1989), en vervolgens Rome en Madrid. Vandaag zijn Klinische Secties, maar ook Klinische Colleges, Antennes en Psychoanalytische Programma’s over de hele wereld actief.
Op 8 november 2009 stichtte Jacques-Alain Miller de Volksuniversiteit Jacques Lacan [Université Populaire Jacques Lacan - UPJL], die het departement ‘psychoanalyse’ van Paris 8 en het Instituut van het freudiaanse Veld overkoepelt.
Zo komen we tot de voor ons belangrijke datum 13 juni 2014, als de dag waarop Jacques-Alain Miller via de Volksuniversiteit Jacques Lacan de oprichting aankondigde van een Psychoanalytisch Programma in Vlaanderen, verbonden aan het Instituut van het freudiaanse Veld. In september 2014 werd dat dan het Programma Psychoanalytische Kliniek-Gent of PPaK-Gent.
Jacques-Alain Miller schreef deze tekst op 15 augustus 1988 naar aanleiding van het oprichten van de Klinische Secties [Sections Cliniques] van Brussel en Barcelona. Hij verduidelijkt er wat onder een Klinische Sectie moet begrepen worden én wat niet. (1)
Nergens ter wereld bestaat iets als een diploma ‘psychoanalyticus’. Dat is niet toevallig, of omdat men daar niet aan zou gedacht hebben. Maar dat heeft te maken met het wezen zelf van de psychoanalyse.
Men kan zich gewoonweg niet inbeelden via welke ‘competentietest’ iemand psychoanalyticus zou kunnen worden. De uitoefening van de psychoanalyse is immers een strikt private aangelegenheid, waarbij de ‘patiënt’ zijn meest intieme gedachtenspinsels aan een psychoanalyticus toevertrouwt. Daarop antwoordt deze dan met een operatie die op het zogenaamde ‘onbewuste’ slaat en die men de ‘interpretatie’ noemt – en dus zou men er eventueel kunnen aan denken om psychoanalytici op hun interpretaties te testen … Die interpretatie is immers niet hun alleenrecht: die speelt bij elke tekstkritiek, bij elke ontcijfering van inscripties. Cruciaal verschil is echter wel dat het freudiaanse onbewuste slechts in een spreekrelatie tot stand komt en daarbuiten niet voor erkenning vatbaar is – waardoor de psychoanalytische interpretatie dan ook niet an sich steekhoudend kan zijn, maar enkel en alleen via de effecten ervan, onvoorzienbare effecten, bij degene die haar te horen krijgt, en dat altijd in het kader van die spreekrelatie. Er is geen ontkomen aan die spreekrelatie.
Gevolg is dan ook dat enkel en alleen de analysant, op zijn eentje, kan getuigen of zijn analyticus ‘het kan’, dus competent is. Probleem daarbij is wel dat die getuigenis onvermijdelijk vertekend is, doordat in die spreekrelatie een overdracht tot stand komt. En dus is de enige ontvankelijke getuigenis, de enige getuigenis die enige zekerheid over het analytisch werk kan bieden, die van een analysant die zich, ‘na overdracht’, toch nog in dienst van de psychoanalytische zaak wil stellen.
Centraal in het onderwijs in de psychoanalyse staat dus wat ik ‘de getuigenis van de analysant’ noem: dit biedt immers een antwoord op de vraag wat er van die wezenlijk private ervaring die een psychoanalyse is, toch nog naar het publiek toe kan overgebracht worden. Met de ‘passe’ (1967) heeft Lacan deze getuigenis van de analysant een vorm gegeven, en met het ‘matheem’(2)(1974) heeft hij het onderwijs in de psychoanalyse zijn ideaal gegeven. Tussen beide polen is een hele gradatie mogelijk. Enerzijds baadt de getuigenis van én in de passe nog helemaal in de intimiteit van het subject – en die wordt dan ook aan een beperkte kring, binnen de psychoanalytische groepering zelf, toevertrouwd. Anderzijds mikt het bewijsgerichte onderwijs van het matheem op iedereen – en dat is waarin de psychoanalyse raakpunten met de universiteit heeft. In Frankrijk heeft men ondertussen al veertien jaar ervaring met dat onderwijs in de psychoanalyse; in België werd dat via het freudiaanse Veld [Champ freudien] geïntroduceerd; en vanaf januari volgend jaar zal dat de vorm van een Klinische Sectie aannemen.
Laat ik nu eens klaarheid scheppen over wat het onderwijs in de psychoanalyse binnen die Klinische Sectie wel en niet behelst.
Degenen die voor dat onderwijs, dat in het freudiaanse Veld geen voorgaande kent, verantwoordelijkheid willen opnemen, zijn aan de strengste eisen onderworpen. En dat is geen paradox. Het weten mag dan wel autoriteit uit zijn coherentie putten, maar waarheid vindt het maar in het onbewuste. Op het vlak van dat weten verkeert niemand in de positie om te zeggen “ik weet” – wat meteen betekent dat dit soort onderwijs altijd op een onuitgegeven uitwerking [élaboration], hoe bescheiden ook, moet berusten.
Zowel Spanje als België beginnen nu met het klinisch luik van dat onderwijs. De psychoanalytische kliniek vormt geen wetenschap, het is geen weten dat te bewijzen valt, maar een empirisch weten, een weten dat niet losstaat van het weten in de ideeëngeschiedenis. In ons onderwijs van die kliniek komen we niet alleen tegemoet aan de tekortkomingen van een psychiatrie die de ontwikkelingen van de chemie probeert bij te houden en zo alleen maar de schatten uit haar eigen klassiek verleden vergeet; maar met het matheem van de hysterie introduceren wij in die kliniek ook een element van zekerheid.
Het volgende luik in die Klinische Sectie moet de ‘presentatie van patiënten’ [présentation de malades] worden. En daarna komt nog het gebied dat men in Frankrijk de études approfondies noemt, waarbij men uiteindelijk een doctoraat moet schrijven.(3) We gaan dus tewerk zoals Lacan het vroeger wou: stap voor stap.